Fjorden van Groenland
Poolreis van Spitsbergen naar Groenland
Weer een mooi reisverhaal van natuurfotograaf Wim van Passel. 25 jaar lang bereisde hij tal van poolgebieden en maakte hij foto's voor natuurorganisaties, waaronder het WNF.
Longyearbyen
Al een aantal keren waren Jeannette & ik vanuit Longyearbyen, de hoofdnederzetting van Spitsbergen (wat de Noren overigens zelf "Svalbard" noemen, hetgeen "koude kusten" betekent en wellicht meer toepasselijk is dan dat "Spitsbergen" van onze eigen Willem Barentsz. Die spitse bergen komen in hoofdzaak alleen aan de westkust voor.
Met de Hondius van Oceanwide/Vlissingen dus eerst zuidwaarts Isfjorden door, tot aan Daudmannsodden (zo genoemd omdat er ooit een paar lijken zijn gevonden) en dan een paar mijl westwaarts om buiten Prins Karls Forland noordwestwaarts te kiezen.
Na een nachtje rustig dobberen nog vlug even de Kongsfjord in, voor een onvergetelijke ochtendwandeling op Blomstrand Halvoya, vol bloembedden, ganzennesten en roofzuchtige poolvossen. 's Middags een kort bezoekje aan Ny-Ålesund om nog wat medereizigers op te pikken. Nu ben ik niet zo dol op nederzettingen, dus ook hier dook ik de buitenwereld in, waar ik in de verte een poolvosje meende te herkennen. Op mijn buik het modderige hoge gras in en m'n eerste vuile pak vol smeren.
Maar het moet gezegd; het bleken zelfs twee mooie jonge pluimstaart-deugnietjes te zijn, zo druk met dartelen bezig, dat ik er onbemerkt redelijk dichtbij kon komen. Springen, dansen, elkaar in rondjes achtervolgen. Het was overduidelijk speeltijd. Pas thuis, bij het vergroten van de foto's bleken ze beiden een nummerplaatje in hun kleuteroortjes te hebben, om hen wetenschappelijk te kunnen volgen.
Voor ’t donker (en dat is daar, in dit jaargetijde, écht pas laat) de baai uit en langs Albert I-Land noordwaarts. De volgende ochtend laten we én de Magdalenefjorden én Amsterdamøya én Fugllesangen aan stuurboord liggen en varen verder noordwaarts, totdat het grote poolijs ons straks vanzelf op andere gedachten zal gaan brengen.
Richting Groenland
Na een dagje verder varen komt het grote ijs van de Noordpool in zicht. Tussen de eerste schotsen westwaarts bijsturen dus, richting noordoost Groenland. Tussen het grote ijs varen is altijd indrukwekkend. Met ons allen hangen we over de boeg naar beneden te kijken, hoe die witte plaat door het witte mes van ons schip in stukken wordt gereten. Ook het geluid is onvergetelijk. IJs kraakt op een “klik-achtige” manier, alsof de ene klik niet zonder de ander kan. Een onmiskenbare, karakteristieke opeenvolging, waarbij je de scheur in het ijs steeds ietsje eerder ziet dan dat je dat scheuren hoort. Die honderden “tijdsvertragingen” lijken je te laten zweven.
We varen nu continue door grote scheuren in het noordpoolijs. Zo rond de 81e breedtegraad. De uitzichten zijn spectaculair. Het weer is kalm en de zee is rustig. Het is is een centimeter of 30 dik. Er drijven nauwelijks hoge bergen, want zonder wind schuiven de ijsschotsen niet zo hoog over elkaar, een enkele uitzondering daar gelaten. Je zou haast zeggen; rustig vaarwater, maar de grote verrassing moet nog komen.
Als je naar satelliet-opnamen van dit gebied kijkt, zie iets opmerkelijks: de poolkap draait rondom de geografische noordpool. Door o.a. de golfstroom wordt water langs de Noorse kust de noordelijke ijszee ingedreven en brengt de ijskap in beweging, tegen het licht in draaiend. Mede daardoor is er een stroming waarneembaar langs de noordoostkust van Groenland richting zuiden. Die stroming neemt grote ijsschotsen mee waarop vaak een ijsbeertje had gehoopt even een rustplekje te vinden. Ongewild wordt die beer mee zuidwaarts gevoerd, met andere woorden: steeds verder van zijn ijskast vandaan.
Gevolg: de komende dagen treffen we bij herhaling compleet uitgehongerde beren in doodsnood op zo’n ijsschots. De een nog uitgeregelder dan de ander. Want hier is geen zeehond meer te vinden tussen al die scherven. Als fervent “beren-fotograaf” dus beren in overvloed, maar je wilt ze eigenlijk zo niet zien.
Met duidelijke doodsangst in hun blikken komen ze aarzelend langs het schip en blijven dan op enige afstand staan, als bedelaars langs de straat. Kracht noch moed om aan te vallen. Ik heb ze wel eens anders ontmoet. Duidelijk te zien is dat het in hoofdzaak jonge beren zijn; moeder kwijtgeraakt en onervaren. Je zou zó je zodiac in duiken om ze een aai te gaan geven en een hapje te eten, maar los van het feit dat het onbegonnen werk is, blijven het toch ook nog beren, vele malen sterker dan een mens en nog steeds onvoorspelbaar. Maar als je ooit een dierentuin zou willen beginnen, kun je hier de berenkooi zo vullen.
We varen twee of drie dagen door het ijs, richting Kap Broer Ruys en zien dat de noordoostkust van 's werelds grootste eiland Groenland nog onbereikbaar is, langzaam zuidwaarts dus. Dan volgt de eerste landing. Het land voor onze ogen en onder onze voeten is een sprookjesland: alles is wit berijpt. De weinige begroeiing lijkt wel uit de kerststal te zijn gehaald. Schitterend om te zien. Op de achtergrond: de hoge bergen van Groenland, bedekt met een drie kilometer dikke ijslaag. Het gewicht van die ijslaag is zo groot, dat het land daardoor frequent tot onder de zeespiegel werd samengeperst.
Na een schitterende wandeling door bittere koude worden we een eind verder weer in een ijsinham opgepikt en varen we verder zuidwaarts langs de kust. Je snapt gelijk waarom dit land sinds het scheuren van Pangea zo lang ( en nog steeds) onbewoond is gebleven: hier valt niet te leven. Door niets en door niemand. Zelfs toen tijdens de grote volksverhuizing de Mongolen zich over de aardkorst gingen verspreiden (de laatsten stonden rond 400 na chr. voor de poorten van Wenen en Boedapest) zwierf een klein groepje noordwaarts om langs de kusten van de noordelijke ijszee links en rechts af te splitsen.
Die "rechter" splitsing stak de toen nog “doorgaanbare” Beringstraat over om in Alaska weer zuidwaarts te gaan en daar als Indianen verder te leven. De daarop volgende golf mensen moest dus noodgedwongen verder oostwaarts omdat het zuiden al was opgevuld. Uiteindelijk kwam die groep als Inuit (noem ze nooit meer eskimo’s, hetgeen "hij die blubber vreet” betekent in hun taal) in het noorden van Groenland vast te zitten, omdat je nu eenmaal met een hondensleetje geen 1000 kilometer breed ijsgebergte over kunt trekken.
Noodgedwongen dus langs de westkust van Groenland verder naar het zuiden. En wij maar verwijten dat ze blubber vraten en geen geschreven taal hadden ontwikkeld! Zonder ons af te vragen waarom: want hoe hadden ze ooit vuur moeten kunnen maken in een land waar geen stukje brandbaar materiaal tussen al dat ijs en die sneeuw te vinden was? Hoe hadden ze ooit een potlood kunnen maken of papier zonder ook maar één plantaardigheidje?
Frans-Jozeffjord
We varen, door de enorme ijsgang gedwongen, de geplande noordingang van de Frans-Jozeffjord voorbij. De weersomstandigheden zijn hier bepalend voor alles. Tot begin augustus is alles hier normaliter dichtgevroren en eind september vriest alles opnieuw dicht. En in de tussentijd kun je soms met wat mazzel een smal spleetje vinden tussen de ijsschotsen, Verder zuidwaarts dus!
De volgende dag hebben we geluk: de zuidingang van de Frans Jozeffjord ligt open en we varen langzaam tussen gigantische, rijkgekleurde wanden naar binnen, opnieuw noordwaarts. En het blijkt de moeite meer dan waard om weer noordwaarts te varen; aan de linkerkant, aan bakboord dus verheffen zich schitterende steile wanden hemelhoog uit het ijskoude water.
Barstensvol de meest adembenemende gekrulde decoraties. Hier is duidelijk te zien dat de aardkorst min of meer half-vloeibaar en zacht als nat karton moet zijn geweest, toen de krachten van de afkoeling zich in de bovenlaag van de aardkorst manifesteerden. Het lijkt wel een gigantisch abstract stuk kunst-schilderwerk, dat hier werd opgefrommeld en achtergelaten. Ongekende kleurpatronen in de meest bizarre vormen. Maar er is meer.
Ietsje verder wordt ons duidelijk dat we midden door een gigantische spleet tussen die gestolde aardlagen varen. Een enorm gebergte, dat door de tand des tijds in tweeën werd gespleten: de ene helft staat aan de linkerkant nog overeind, maar aan de overkant van die fjord, aan stuurboord, is die andere helft simpelweg omgesodemieterd, plat komen te liggen en door miljoenen jaren ijs aan de bovenzijde tot oogverblindende patronen glad geslepen.
Dit is de reden van deze expeditie: dit stuk van de wereld, deze fjord, was sinds mensenheugenis dichtgevroren en de beelden onbekend. Nu kunnen we ons met eigen ogen voorstellen hoe in oorsprong die nog warme, vloeibare aardlaagjes over elkaar heen zijn uitgestroomd, vaster van vorm zijn geworden, door krimp & rek zijn opgefrommeld alvorens volledig te stollen.
Als we een paar landingen op die kust maken geloven we, nu door die klimaatverandering het ijs hier in de hoogzomer verdwenen is en het allemaal zichtbaar is geworden, onze ogen niet. Het beeld dat daardoor onder onze voeten ontstaan is, is qua schoonheid onovertroffen!
Ook hier toont moeder natuur haar ware creativiteitsvermogen. Het is en blijft gesteente, maar het ziet er uit als een schitterend, golvend tapijt, in de meest bizarre streeppatronen en kleuren. Je durft er haast niet overheen te lopen. We varen de fjord in totdat we vastlopen in het ijs in het noorden, waardoor we gisteren niet naar binnen konden. Draaien dus en nogmaals links en rechts van de uitzichten genieten. Dan in het fabuleuze avondlicht de fjord uit; op naar de ingang van de Scoresby Sund, ietsje zuidelijker.
In de vroege ochtend varen we Ittoqqortoormiit voorbij en aan stuurboord zien we de felgekleurde huisjes hoog op de kust liggen. Op de terugweg zullen we hier nog wel even aan wal gaan.
Scoresby Sund - Kangertittivaq
Dan wenden we de steven 90 graden en peddelen we 's werelds langste fjord in; de Scoresby Sund! Jeannette & ik varen hier nu voor de derde keer deze Sund binnen en het blijft keer op keer een onvergetelijke ervaring: waren in de open zee grote ijsbergen een uitzondering; hier lijkt het alsof ze je met bosjes ter verwelkoming tegemoet treden. En de een al fantastischer gevormd dan de ander, om over de hoogtes maar niet te spreken.
Direct slaat je verbeelding op hol: de een lijkt een paddenstoel, de volgende een muziekinstrument, daarachter een kathedraal en ietsje verder een ijsbeer op z’n kont zittend. Prachtige vormen en vaak van een schitterend blauw. Ietsje verder aan bakboord ligt een fraai zandstrand met zo te zien een grote walvis die de weg was kwijtgeraakt en in z’n slaap overleden.
De zodiac in en zien wat er te zien valt! Inderdaad: een gigantisch kadaver, van binnen vakkundig leeggegeten en het karkas als een soort schuilhut tegen de snijdende wind. Volop beren-voetprints in het zand. Kleine kleuterprints er naast en - zoals bijna altijd- vossensporen op een veilige afstand. Er moeten hier dus voldoende beren in voorraad zijn, maar de kans dat we ze hier ook werkelijk te zien krijgen is te verwaarlozen.
Want de bewoners van Ittoqqortoormiit mogen een beperkt aantal beren per jaar schieten, maar dan moet je ze wel eerst leren tellen. Dus blijven de beertjes uit veiligheidsoverwegingen overdag buiten beeld. Ietsje verder ligt een vervallen hut in te storten. Onverklaarbaar dat het blauw-emaille fornuis, met waterketel en kookpan er nog boven op alsof de kooksessie nog gaande is, buiten de deur schuin in het zachte zand aan het wegzakken is. Is dit een verlaten onderzoekstation ?
Ietsje verder op de kust begint het echte gebergte met een oogverblindende basaltwand wel 100 meter hoog. Ook hier weer duidelijk zichtbaar hoe die staven na miljoenen jaren kristallisatie ( daarom zijn ze zo groot, omdat ze zichzelf de tijd hebben gegund heel langzaam uit te kristalliseren) hun vloeibaarheid hebben verloren en nu als gekrulde dropveters uit de zee oprijzen. Spectaculair gezicht, kristalstaven van el een meter diameter en allemaal lijken ze zich mooi aan de afspraak gehouden: 5 hoekig.
Om het hoekje, aan een niet bevroren plasje staat een eenzaam oud muskusos-mannetje alleen te wezen. Met zijn ongewassen gezicht en onverzorgde haardos lijkt ’t wel een verdwaalde provo. Als we terug naar ons schip varen zitten we allemaal verbijsterd naar de ijsbergen te staren; een ongekende blauwe pracht. Niet één vorm is gelijk aan de ander en overal diepe ijsgrotten, omdat smeltend ijs nu eenmaal niet over een gelijk tempo aanhoudt en daardoor hele stukken uit de wand worden geperst, prachtige (maar zeer onbetrouwbare) groten achter latend.
Het is overigens altijd levensgevaarlijk om te dicht langs ijsbergen te varen, omdat je nooit weet wanneer het hele zooitje omvalt of doormidden scheurt. Altijd afstand bewaren dus, net als bij wilde beesten in de Serengeti. Het licht werkt ook nog een beetje mee en de zon straalt nog maar net boven het westelijke hoogland van Groenland uit. Terug aan boord en na de lunch weer de zodiac in, want iets je verder zuidwaarts ligt een gigantische gletsjer in zee te stromen. Je ziet de beweging van de ijsmassa niet, maar je hoort de beweging wel: oorverdovende knallen, gevolgd door fabuleuze instortingen. Uit de buurt blijven dus, maar we hoeven ook niet naderbij te komen; vanaf hier is het schouwspel al indrukwekkend genoeg. In laat licht varen we – tot op het bot bevroren – terug naar ons warme bootje.
Op naar de volgende ochtend; Rode Island: De naam spreekt voor zich: na het ontwaken ligt er een opmerkelijk, knalrood eiland voor onze scheepsneus. Hoe en waarom deze kleur ontstaan is, is niet bekend, maar zo te zien heeft het lang onzer water gelegen: het gehele eiland is van top tot teen mooi glad gepolijst, hetgeen de indrukwekkendheid alleen maar vergroot. Alle hoeken, gaten en ribbels zijn mooi glad en aan de andere kant is ook te zien dat het eiland – zoals zo vaak hier – ooit moet zijn omgevallen; daar komen de steenlagen – nog steeds mooi gepolijst, naast elkaar rechtop uit zee. Alsof iemand een stapeltje mooie plette keien tegen een grote steen heeft gestapeld. Ook hier is de omringende zee boordevol adembenemende ijsbergen en hoe verder we westwaarts varen, hoe groter die blokken worden omdat we steeds dichter bij de grote gletsjers komen die hier vanaf boven van het vast land geschoven komen. We varen zo ver we kunnen, maar ook hier is het oppassen geblazen, omdat je ook bij deze verse ijsjes nooit zeer weet wanneer ze omkukelen. We zijn een beetje stil van al die omringende schoonheid. Maar het wordt kouder en donkerder, dus terug aan boord voor een opwarmnachtje.
Als ik de volgende ochtend uit mijn patrijspoort gluur, geloof ik m'n eigen ogen niet: op een paar kilometer afstand komt plots een reusachtige, bloedrode steenwand uit het water omhoog.
Naderhand zal ik horen dat deze rode reus 1000 meter loodrecht uit zee omhoog komt. Het eerste beetje ochtendlicht maakt het beeld nog sprookjesachtiger, ongeloofwaardiger, indringender. Hier en daar een klein wit wolkje in een staalblauwe hemel. Links en rechts wit besneeuwde bergen.
Dit lijkt op van alles, behalve op moeder aarde. Ongekende grootsheid, kleurintensiteit, enorme ijsbergen ervoor als kleine witte suikerklontjes. En wij, mensen, maar denken dat we iets voorstellen! Hier zijn krachten aan de gang geweest waarbij wij als "toevallig bijproduct" zijn ontstaan en ons almachtig zijn gaan voelen. Welnu; als je ooit hier bent geweest, leer je wel anders. Hier leer je wat nederigheid precies is.
Jeannette en ik nemen ons goedgevulde ontbijtbordje mee naar buiten om geen moment van het schouwspel te hoeven missen. Ook al zou het niet zo koud zijn geweest, dan had het uitzicht ons de adem wel benomen. Heel langzaam laat de zon haar licht vanaf de top van het gebergte steeds verder naar beneden glijden, waarbij de kleurenpracht alleen maar toeneemt.
We blijven tot aan de lunch van de uitzichten genieten, varen nog even, voor over de veiligheid dat toelaat, richting ijskap en genieten van de onuitputtelijke afwisselingen in vorm van het voorbij drijvende ijs. Als ik de kaart bestudeer, zie ik dat we in een reusachtige baai zitten, met Rode Island in het midden, omringt door talloze valleien van het binnenland van Groenland. Een eiland dat grotendeels bedekt is door een ijskap van soms wel 3 kilometer dik en met een gewicht, zó zwaar, dat het daar onder liggende “vasteland” door de druk van het gewicht onder de zeespiegel is komen te liggen.
En waar dus nog steeds die gletsjers vanaf 3 kilometer hoogte naar beneden komen geschoven. Geen wonder dat die brokken ijs hier zo groot zijn. Dit is een en al pracht. En waarschijnlijk door de eeuwen heen zo ongerept gebleven omdat hier nog steeds geen mensen komen. We blijven een hele dag in deze baai, maken een paar schitterende landingen met prachtige wandelingen om van boven af naar die ongelooflijk mooi gevulde baai vol ijs te kijken. Zelfs het avondlicht werk mee en de ondergaande zon verhoogd de sprookjessfeer. Dan maar weer de koffer in na een mooie, blije dag.
Volgende dag worden we weer wakker op een kruising van verschillende zeestraten, tussen ijs- en steenbergen. De naam ben ik vergeten, maar ik herken de gletsjer aan de overkant van de baai: toen ik hier vijf jaar terug voor het de eerste keer kwam, kalfde die gletsjer nog in zee af. Nu zie ik een leeg kiezelspoor tot op een meter of 30 hoogte de voet van de gletsjer ligt te smelten. In een paar jaar tijd is deze gletsjer, net als alle anderen, qua lengte enorm afgenomen. Groenland is in de gevarenzone beland. En wat doen we er aan? Niets!
We maken landingen op een aantal kleinere eilanden, een enkele van een kleine, onbewoonde jachthut voorzien. Overal sporen van slacht; muskusos-schedels, rendiergeweien, walrus- en zeehondrestanten. Dit gebied wordt alleen in de zomermaanden bewoond, maar ook dan moet er gegeten worden. Al met al een mooie dag met veel rust- en uitkijk-momenten. Tijd voor zo nu en dan een zitje op een bruikbaar stuk steen, voor een goed gesprek, maar vooral om rond te kijken op waar je niet op uitgekeken raakt. Na een lange dag terug aan boord, eten, een boeiende lezing en dan de koffer in. Morgen weer een dag! Maar midden in de nacht worden we onverwacht gewekt: het is kraakhelder en ijskoud buiten, dus de ideale weersomstandigheden voor wat exclusief noorderlicht.
Eenmaal aan dek kijken we onze ogen uit; vanuit het noordoosten komen keer op keer schitterende lichteffecten op ons afgevlogen in de meest absurde kleuren en vormen. Noorderlicht wordt gevormd door elektronen die de zon verlaten hebben en vrij reizen door het universum hadden bedongen totdat ze op de dampkring van moeder aarde botsten.
Vanwege het verhoogde aardmagnetisme doen ze dat bij voorkeur op noord- en zuidpool en dus vannacht hier! We zijn er allemaal stil van, en al is het voor Jeannette en mij zeker niet de eerste keer: het blijft een ongekend fascinerend beeld. Jammer dat we op een heel langzaam varend schip staan, waardoor het maken van “opnamen-met-landschap” wat moeilijke wordt vanwege de beweging. Maar toch lukt het weer een paar indrukwekkende foto’s te schieten. Met een compleet verkleumd lijf duiken we de kooi weer in. Een kruikje warm water zo heerlijk zijn.
Nieuwe dag, nieuwe kansen: een heerlijke strandwandeling in ’t zonnetje, langs de noordzijde van de fjord. Heerlijk weertje en prachtige uitzichten over de baai. Mooie stroom-sporen rondom de aangespoelde en vastgelopen ijsblokjes en tientallen ijsbeerafdrukken in het schone zand. Frequent gevolgd door pootafdrukken van vosjes, die graag een paar meter achter beertje aanhobbelen om te bezien of er nog iets over blijft van Beertjes schranspartij. Ook vandaag opmerkelijk weinig vogels: die zijn merendeels al naar het zuiden in deze tijd van het jaar. Ook zeehonden hebben geen behoefte hun kopjes boven water te steken, laat staan op het strand op de ijsbeer of Inuit te wachten. Mooie ochtend.
Na de lunch de heuvels op. We zijn nauwelijks naar boven gehijgd of we staan oog in oog met een mooie groep muskusossen. Door de zware beharing is het niet waarneembaar of er nog iets onder de buiken bengelt, maar ik ga er van uit dat het wel weer een mannetje met een groepje wijfjes zal zijn. In de eerste minuten lijken ze een beetje wantrouwig, maar al na een minuut of tien zijn we vertrouwd geworden en kijken ze niet eens meer op als we praten of ietsje naderbij komen. Mooie beesten en als ik denk aan het schapenvlees dat wij in ons land consumeren, kan ik me voorstellen hoe gretig die Inuit hun geweertje hierop richten.
Op hun dooie gemak grazen de dieren het hier volop groeiende gras om voldoende vetten voor de komende winter te bemachtigen, want ze zullen nog barre tijden tegemoet gaan in deze hooglanden. Ze sukkelen wat rond door het hoge gras, ons een enkele keer langdurig aan starend om te bezien of we écht geen Inuit-jagers zijn. Maar de tijd gaat voort: we moeten nog een heel - ongemakkelijk - eind terug naar beneden en voor we weer aan boord zijn, is de zon al weer bijna onder (hetgeen het ijs alleen maar mooier maakt).
Ittoqqortoormiit
Volgende ochtend / laatste dag: we zijn inmiddels voor Ittoqqortoormiit komen liggen en gaan een dagje winkelen: eerst met de zodiac naar de (zomer)nederzetting en daar worden we hartelijk door de jeugd verwelkomd. Het is een mooi dorpje, vol nieuwe houten huisjes, geschonken door de regering van Denemarken, met wie Groenland zich gelieerd heeft.
Hoe dat allemaal precies zit weet ik niet, maar na het debacle in noordwest Groenland, met dat neergestorte, radioactieve USA-vliegtuig hebben de Inuit niet zo veel vertrouwen meer in die Amerikanen. Er is een ziekenhuisje met een heli-basis, een leuk schooltje met schoolpleintje vol blije kinderen, een kerkje met mooie muziek (speciaal voor ons gespeeld?) een onverwacht grote supermarkt, waar letterlijk alles te koop is; van alle denkbare voedsel, vers fruit, tot een ruime collectie geweren en voor deze klimatologische omstandigheden veel te dun damesondergoed. En boven het dorp een mooi begraafplaatsje. Ook hier nog veel kinderledikantjes, als hekje rondom de kindergrafjes, dat ook hier weer het aantal volwassen graven overstijgt. Maar gelukkig niet zoveel als aan de andere kant van de ijsplaat, tien jaar terug.
We slenteren het dorpje door, omringd door onverstaanbare kinderen, hier en daar een te drogen hangend ijsbeervel en opvallend veel raven rond de schoorstenen vliegend. Raven zijn hier een verhaal apart: ze worden door Inuit als “onsterfelijk” beschouwd, omdat tot op heden blijkbaar nooit een dode raaf en/of ravennest met eieren is ontdekt. Geloof is tenslotte een zaak van goedgelovigheid. Overal liggen sledehonden en hondensledes en overal hangen zeehonden hoog aan de rekken te drogen. Aan de overkant van het felstromende riviertje staan tientallen klaar voor een paar sledes, klaar om de heuvels in te trekken.
In een winkeltje vol schitterend beensnijwerk krijg ik een mooi ijsbeerkopje van Jeannette en ik koop voor haar een prachtige ring, beiden uit walrustand gesneden. Ware kunstwerkjes vol liefde gesneden en vol hoop voor de toekomst. Na een heerlijke lokale lunch (zou niet weten wat ik gegeten heb; zal ongetwijfeld walvis, rendier of zeehond zijn geweest) terug aan boord voor het begin van de eindvaart, naar IJsland. Maar eerst nog die brede fjord langs, die nét een deel van haar ijsbergen uit aan het laten is. Dan verder het open water op, tussen de in het avondlicht spuitende walvissen. Hoe mooi is deze planeet als wij – mensen – er met onze hebberige handen af blijven.